zaterdag 22 juni 2013

Bij vlagen schrijf ik best aardig

Via de Rue des Jacobins loop ik naar de Rue de la République. Als ik bij het toegangshek van het Musée de Picardie ben aangekomen, zie ik dat arbeiders bezig zijn met het graven van een diepe sleuf over de gehele breedte van de ingang. Een man met een wit boord staat erbij te kijken terwijl hij een sigaret rookt; ik vermoed iemand van het museum. Ik kan hem vragen of het museum gesloten is in de hoop en het vertrouwen daarop een negatief antwoord te krijgen, want zo’n twintig meter achter de poort zie ik de museumdeuren wagenwijd open staan. Maar de man staat op zeker vijf meter afstand van mij en de arbeiders zijn met een drilboor in de weer, zodat ik, als ik me goed verstaanbaar wil maken, zal moeten schreeuwen. Ik doe weifelend een paar stappen naar achteren om zo schijnbaar achteloos mijn gedachten op een rijtje te zetten en een besluit te nemen - wat te doen: aanspreken of niet aanspreken. Maar ik kom niet tot een besluit en ben bang dat ik ofschoon ik wat achteraf ben gaan staan in het oog loop als een potentiële museumbezoeker die de nodige stappen niet durft te zetten en ik besluit daarom tot een compromis: ik loop een blokje om, zo zie ik nog wat van de omgeving en heb ik ruimschoots de tijd om een adequate beslissing te nemen, geholpen nog door de wetenschap dat denken, zelfs indien het knopen doorhakken van muizenisformaat betreft, makkelijker gaat when walking, want legs are the wheels of thought. Rue Puvis de Chavannes, Rue Lavalard, Rue des Cordeliers en opnieuw Rue de la République. Nu zie ik bij een van de arbeiders een clochard staan, een grote vent met veel hoofdhaar en een dito uitbundige baard, druk en expressief. Tien meter voor me loopt een hippe moslima die van de clochard een roze pluchebeest te koop aangeboden krijgt; zij wimpelt hem af met een lach en loopt snel aan hem voorbij. Ik heb tien meter afstand gehouden en maak een omtrekkende beweging door de straat over te steken. Vanaf het trottoir aan de overkant neem ik de situatie nogmaals in ogenschouw. Een brede poort waaronder een gapende gleuf met arbeiders die er aan het werk zijn. Een clochard die met een andere arbeider grappen staat te maken. Een normaal mens zegt pardonnez-moi en stapt over de gleuf heen om naar het museum te gaan: de deuren, zo constateer ik andermaal, staan immers wijd open. Maar ik beschouw het museum als een onneembare veste en druip af.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten