zondag 29 januari 2012

Blijf dan thuis...

Voor het eerst van mijn leven lees ik een boek van Maarten ’t Hart. Misschien dat ik in de eindejaarlijstjes van deze of gene Dienstreizen van een thuisblijver tegenkwam of dat ik iemand op teevee dit boek als zeer geestig heb horen aanprijzen, afijn, dat plus het feit dat ik altijd al vond dat ik toch tenminste een maal een boek van Maarten ’t Hart gelezen moest hebben om de schrijver in de gelegenheid te stellen het vooroordeel dat ik jegens hem koester, namelijk dat hij oerhollands en oersaai is, te ontkrachten. Helaas, helaas, ik ben net over de helft van Dienstreizen en mijn vooroordeel is niet ontkracht maar bevestigd. Het Nederlands van ’t Hart is onberispelijk maar nooit verrassend of sprankelend. Soms probeert hij zijn stijl wat te kruiden met een tussenzin met als gevolg dat zo’n zin iets geconstrueerds en bedachts krijgt. Maarten houdt van scherts en mikt bijna voortdurend op de lach; lollig is de grondtoon van zijn proza. Er valt best iets te gniffelen af en toe, bij vlagen zijn zijn verhalen grappig, maar echt geestig is ’t Hart zelden. Omdat Dienstreizen van een thuisblijver wel (een soort van) onderhoudend is en de woorden allemaal netjes in het gelid staan, is het geen straf om het te lezen. Een beetje tijdsverspilling is het vrees ik wel.

zondag 22 januari 2012

Alle duiven op de Dam...

De ene herinnering roept de andere op… Op diezelfde dag dat ik met W. en W. en J. de boekhandel Scheltema aan het Koningsplein in Amsterdam bezocht, sterker, vlak aan het bezoek voorgaand, op nog geen vijftig meer van de ingang van de boekwinkel, waren wij getuige van het volgende tafereel. Een ietwat beduusde en verlegen straatmuzikant zat op een sorry-dat-ik-besta-manier heel zachtjes en discreet op een fluit te spelen en het potje aan zijn voeten bleef akelig leeg. Twee montere Amsterdammers van een jaar of twintig kwamen ons tegemoet gelopen en hielden de pas in bij de straatmuzikant. Ze hadden een gettoblaster bij zich; die plaatsen ze naast de muzikant op de grond en zeiden tegen hem, kijk, zo doe je dat… Uit de gettoblaster klonk “Alle duifjes op de Dam, shalalali, shalalala” en de twee jonge gasten, die integenstelling tot de straatmuzikant geen enkele gene en geen enkele remming kenden, zetten midden op de stoep een dansje in waarbij ze hun riem losgespten en hun broek - onderbroek incluis – op de enkels lieten zakken. Ofschoon verre van een ongeremd persoon te zijn, voelde ik sterk de aanvechting om op mijn beurt eveneens spontaan mijn broek te laten zaken en mee te dansen – maar daarvoor was ik toch niet ongeremd en spontaan genoeg.

Koffiecorner

“Tachtig procent van de Nederlanders is absoluut schorem, ploertig tuig. (Zoals u weet, of anders nog zult ondervinden.) ” schrijft Christiaan Weijts in zijn column in de Groene, en ik snap wel, iets lekker dik aanzetten, ff flink apodictisch zijn en de lezer tegen je in het harnas jagen, ’t is lekker, maar een onsje minder mag ook wel. Ik bedoel, neem mijn collega’s van kantoor, ’t is waar, ze interesseren zich geen ene zier voor kunst en cultuur en ze hebben zelfs nog geen begin van smaak, en, vooruit, ze hebben allemaal hun onhebbelijkheden, maar tegelijkertijd zijn ze hun medemens welgezind, of toch in beginsel, en vergrijpen ze zich niet aan andermans have en goed: geen schorem, geen ploerten kortom. Maar ik gun Christiaan Weijts zijn misantropie; toen ik twintig was dacht ik ook zo. Bovendien, ik houd van zijn column. Die column van Marja Pruis laat mij koud, sloom mutsenproza, maar naar die van Christiaan Weijts kijk ik uit. (Al moet ie niet van die lamme zinnen schrijven als: “De overige twintig procent zijn truttenvriendinnetjes die boven hun avocadobagels over hun schoenen en vriendjes komen kleppen boven een “latte”.) De tweewekelijkse column van Weijts verraadt een ietwat snobistische maar zeer oprechte liefde voor de literatuur. Hij leest Modiano in het Frans en bewondert de bescheiden grootmeester, en dan kun je bij mij al nauwelijks meer stuk. Houellebecq, zelfde verhaal. (Andersom werkt het ook: met mensen die verklaren een hekel aan het werk van Houellebecq te hebben ben ik ten enenmale incompatibel.) De column van afgelopen donderdag, de column met die absurde overdrijving en die slordige zin, gaat over de teloorgang van de boekwinkel, meer specifiek van de koffiecorner in de boekwinkel. Ik herinner me de opkomst ervan, ergens halverwege de jaren negentig, toen het ons economisch nog voor de wind ging. Rond die tijd, het kan ook een paar jaar later geweest zijn, was ik met vrienden in Amsterdam en bezocht ik met hen de boekhandel Scheltema, toen nog geen deeluitmakend van de Selexyz-keten, omdat daar een interview zou plaatsvinden met deze of gene. Bijster interessant vond ik dat interview niet en ik piepte er tussenuit, kocht een paar boeken waaronder een verstripte Baudelaire en ging die rustig aan de grote leestafel in de koffiecorner zitten doorbladeren. Het was een heerlijke plek om te zitten, ze hadden verdomd goede worteltjestaart en je mocht er gerust een sigaretje roken. Ik zat er zo fijn dat ik de tijd vergat en José me moest komen halen toen het interview afgelopen was en we weer verder moesten, ergens naartoe of zo. Een paar jaar later kwam ik er weer, maar toen was het cafégedeelte uitbesteed aan een cateraar, misschien wel de Bagels and Beans waarin Christiaan Weijts het ook over heeft, en dat kwam aan de sfeer –en aan de kwaliteit van de geboden spijzen – niet ten goede, zoals ook de winkel er zelf niet sfeervoller op geworden was toen er Selexyz op de voorpui was verschenen. Erg zonde en jammer allemaal…

Gedighsel zonder titel

Op het midden van
zijn levenspad
gekomen
constateerde hij nuchter:
“Zo, de helft zit erop.
Veel soeps was het niet
tot op heden
en veel beter zal het
niet worden;
sterker nog
and more likely
mij wacht verval,
ziekte en rampspoed.
Maar: geen getob.
En: moedig voorwaarts.
Misschien valt er nog wat te neuken
zo links of rechts.”

woensdag 18 januari 2012

Avondwandeling

Wat een mooie avond was het om een wandeling te maken langs het stille centrum van de stad. Koud, maar vrijwel windstil; met de kraag omhoog en de muts over mijn oren was het heel behaaglijk. Ik was bewust vroeger van huis gegaan zodat ik nog minstens een half uur had voordat ik op de afgesproken plaats moest zijn. De auto tegenover het filmhuis geparkeerd en de Lawickse Allee ingestoken, de weg die dwars door Wageningen voert. Rechts van de Allee de binnenstad, aan de linkerzijde prachtige herenhuizen in sprookjesachtige chaletstijl. Door het raam van een verlichte zolderkamer zie ik een man viool studeren. Ik steek de Stadsbrink over en volg een stuk van de Ritzema Bosweg en krijg daarbij de indruk dat ik de hele stad al bijna doorkruist heb. Ik sla rechtsaf de Eekmolenweg in en volg die totdat ik uit kom op de Otto van Gelreweg. Alles is zo stil en kalm, alsof de stad een filmdecor is en de acteurs vrijaf hebben, zelfs op de Stadsbrink was er nauwelijks beroering. Als ik via de Generaal Foulkesweg de Wilhelminastraat insla, is het zo mogelijk nog stiller. De Wilhelminastraat met zijn statige villa’s is een straat die flauw hellend afloopt, met onderaan een bocht die op de Veerweg uitkomt. Eenmaal op de Grebbedijk doet de kou zich iets nadrukkelijker voelen en ik duik dieper weg in mijn kraag. Ik kijk uit over de uiterwaarden van de Binnenrijn en schrik op uit mijn gedachten wanneer een rochelende jogger mij inhaalt. Hij groet; ik groet terug. Even later groet ik een ouder echtpaar dat arm in arm uit de duisternis opdoemt; het echtpaar groet vriendelijk terug. Als ik ter hoogte ben van de stadskern en rechts van me Bowlespark zie liggen en even verderop de kerkttoren midden op de Markt, stel ik me voor, zomaar for no reason, dat dit de laatste keer is dat ik een blik op het centrum van Wageningen werp en dat stemt me melancholiek. Ik daal de Dijkstraat af en loop via de Niemeijerstraat naar het café op de Markt waar A en E al op me zitten te wachten. We drinken koffie en thee en later op de avond zien we de nieuwe film van Bruno Dumont: Hors Satan.

zaterdag 7 januari 2012

Dat is andere koffie dan thee

Het deed me denken aan dat voorval met die paarden in De Kruising van Cormac McCarthy. Twee jonge cowboys vertrekken nadrukkelijk op de rug van één paard, een pagina of twee verderop stoppen ze en kluisteren twee paarden: een staaltje van onvervalste (en onbedoelde en door schrijver, uitgever, redactieapparaat en vertaler onopgemerkt gebleven) paardenparthogenese. Wát deed me daar aan denken? Welnu de thee van Madeleine op pagina 328 van Huwelijk/The Marriage Plot, die amper een pagina later op wonderbaarlijke wijze in koffie is veranderd. We gaan citeren: “Terwijl de muffin geroosterd werd, schonk ze een kop thee in en ging aan de keukentafel zitten.” Dan, als de muffin uit de broodrooster is gesprongen: “Ze stond op en liep met haar koffie en haar muffin het zonnige terras op.” De cursiveringen komen op mijn konto. Wat niet wegneemt dat Jeffrey Eugenides’ roman een heerlijk boek is over intelligente verwende jonge Amerikanen met verwende- jonge-Amerikanen-problemen. Waarmee ik het meest boeiende personage Leonard tekortdoe, of ie nu wel of niet gebaseerd is op David Foster Wallace.