zaterdag 13 december 2014

Dans le café du temps perdu

Toen ik eind twintig, begin dertig was – of ergens daartussenin – reed ik op zondagmiddag nogal eens naar Wageningen. Om de visite thuis te ontvluchten of gewoon, om er ff uit te zijn. Meestal wandelde ik dan de Grebbedijk uit en liep via Spijk of Bowlespark naar een van de cafés aan de Herenstraat. Ik zorgde altijd dat ik een boek bij me had en ik herinner me terwijl ik dit tik dat de ober bij Café Het Gat een keer zei, hè, jij was hier vorige week ook, ook met een boek, of woorden van gelijke strekking. Ik herinner zelfs nog het boek dat ik bij me had, toen die ober, die heel sympathiek was, dat tegen mij zei: Onder de vulkaan van Malcolm Lowry. Behalve Café Het Gat frequenteerde ik ook Café Loburg, dat drukker was op zondagmiddag, en een grote leestafel van dikke houten balken had die achter in het etablissement stond. Daar, aan de hoek van de tafel, onder de leeslamp, zat ik dan: zwarte coltrui aan, boek voor mijn neus, sigaret in mijn knuist. Kijk, daar werd mijn glas Canadese whisky al gebracht. Maar waarom vertel ik dit? Op een zo’n verloren zondagmiddag, toen ik achter aan de leestafel zat – het was druk in Café Loburg: bijna alle tafeltjes waren bezet – zag ik een bloedmooi meisje van een jaar of twintig alleen aan een tafeltje plaatsnemen, zo’n meter of vijf van mij vandaan. Ze voelde zich ongemakkelijk, probeerde zich een houding te geven, maar wist niet hoe. Ik vond dat ontroerend en fascinerend: zo’n ontstellend mooi meisje en dan toch onzeker, bang, zich schamend god weet waarvoor. Zelf wist ik maar al te goed hoe het was om je opgelaten te voelen en dat zou reden genoeg zijn geweest om naar haar toe te lopen en haar gerust te stellen, haar op haar gemak te stellen, al vroeg ik me af of ik met mijn aanwezigheid zulks wel zou kunnen bewerkstelligen. Bovendien zou ik haar extra in verlegenheid hebben kunnen brengen, zij zou een versiertruc, of erger nog een zeer onbeholpen versiertruc hebben kunnen vermoeden, en terecht natuurlijk want zelfs al zou ik met de meest onbaatzuchtige bedoelingen op haar af gestapt zijn, ik zou verliefd zijn geworden, en elk vriendelijk woord van haar zou ik doelbewust als een aanmoediging hebben uitgelegd. Gelukkig voor haar dorst ik niet, of droomde ik liever wat voor me uit, of was ik te realistisch en wist me op voorhand volstrekt kansloos: hoe dan ook, ik kwam niet van mijn plek of misschien pas nadat ik afgerekend had en naar mijn auto terug wilde lopen. Vast heb ik haar nog met blikken in verlegenheid gebracht toen ik haar passeerde, misschien heb ik zelfs nog geaarzeld of ik haar toch niet aanspreken zou… maar nee… nee, dat deed ik niet... de gedachte alleen al.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten