zondag 15 april 2012

Op de automatische piloot

De recensies waren lovend en Tom Lanoye is een virtuoos woordkunstenaar: ik begon dus welgemutst te lezen in Heldere Hemel, vertrouwende op eindelijk weer eens een mooi boekenweekgeschenk. De novelle is zoals bekend een gefictionaliseerde weergave van een aan de werkelijkheid ontleende gebeurtenis. Een Russische straaljager vliegt onbemand ons luchtruim binnen en stort neer op een huis in West-Vlaanderen, waarbij een jongen omkomt. Tom Lanoye doet in het begin van het boekje bespiegelen en duiden: zo was het eind jaren tachtig, Sovjet-imperium dat op instorten staat, naderend einde van de koude oorlog, en daaraan voorafgaand nog een geschiedenislesje over eigengereide Fransen, draaikonterige Belgen. Dat vliegtuig dus in ons luchtruim en een situation room met een chief of staff dwarsgezeten door een soort van Kafkaiaans bedoelde medewerkers, een aan hem opgedrongen Democraat en Republikein die voor de comic relief moeten zorgen, bummer. Dan is er dat huis waar die straaljager op neerstorten gaat. Daarvoor heeft Lanoye ook dingen verzonnen. Het is een hacienda-achtig bouwwerk geworden, wanstaltig en zo, opgetrokken en bewoond door een stel dat al heel snel geen stel meer is want manlief is er met een jonge juffrouw vandoor, Carla, die het overigens ook gedaan met de zoon van de ontrouwe echtgenoot, dat vertelt Carla aan Vera de bedrogen echtgenote, als ze haar komt vertellen hoe erg ze het allemaal vindt, waarbij een ruzie uitbreekt etc. Er is ook nog een conflictsituatie bij een krant, heel erg exemplarisch voor het journalistieke en economische klimaat in de jaren tachtig of zo met botsing tussen een redacteur die de burgers informeren wil en een zakenmanachtige greedy hoofdredacteur voor wie alleen de verkoopcijfers tellen. Boeiend. Aan het eind van het boek komt slome hippiezoon Peter opgemonterd na een popfestival thuis bij moeders en dan moet Lanoye alle zeilen bijzetten om het noodlot te laten toeslaan. Zonder dat daar ook maar enige argumentatie voor te verzinnen is drukt moeder Vera die nodig naar de bank en de advocaat en weet ik wat moet zoonlief op het hart onder geen beding het huis te verlaten, want… omdat… nou ja omdat anders we geen dode te betreuren hebben aan het eind van het boek. (Het excuus is dat er niemand mag binnendringen in het huis, maar what the fuck, alle sloten zijn al vervangen en de enige met sleutels is die Vera, waarom moet dat jong dan thuisblijven? Lanoye snapt dat zelf ook want doet op de volgende pagina meteen aan cognitieve dissonantiereductie: “Nog steeds gekoesterd door de zon, nog steeds leunend tegen haar Golf, opent Vera haar ogen en kijkt naar de fermette, een paar honderd meter terug. Peter heeft gelijk. Eigenlijk maakt het geen donder uit of hij er is of niet. Maar het stelt Vera vreemd gerust te weten dat haar huis niet verlaten is op dit moment. En dat het juist Peter is. P de een of andere manier klopt dat. Haar huis en haar zoon.” Waarmee in een moeite door aangetoond is dat de gebruikte taal even vlak en vervelend is als de novelle zelf. (Ik geloof dat ik wel tien zinnen geteld heb die met “Niet dat…” beginnen, lekker geïnspireerd.) Ik snap dan ook niks van al die welwillende recensies (zie hier, hier en hier) want het boekje hangt van verzinsels en clichés aan elkaar en heeft weinig tot niets met literatuur te maken. Gewoon het zoveelste prutwerkje in een lange reeks van boekenweekgeschenkprutwerkjes.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten